Twaalf en Puzzel
Fietsend richting centrum stad hoorde ik ineens een stem naast mij die bleek te horen bij een fietsende jongedame. ‘Fiets jij richting de Dom?’ vroeg ze. ‘Ja, zei ik , ik fiets die kant op.’ Of ik met haar mee wilde fietsen naar het Gregoriuscollege, ‘want ik weet de weg niet meer zo goed.’ ‘Natuurlijk,’ zei ik, waar kom je nu vandaan gefietst?’ ‘Uit Overvecht. De andere dagen fietsten vriendinnen mee, maar die konden vandaag niet.’ Het was duidelijk. Dit was een brugklasser die aan haar eerste week brugklas begon. De overgang van basisschool naar Middelbare school leek mij plotseling onoverbrugbaar. ‘Wat een verschrikking is dat eigenlijk, dacht ik, om zo’n veilige plek waar je acht jaar lang lief en leed heb gedeeld in te moeten ruilen voor een onbekende school ergens midden in de stad, waar niets hetzelfde zal zijn. Ongelofelijk moedig dat we dat allemaal gewoon maar doen. Na enige omzwervingen omdat ik de school, als nieuwkomer in Utrecht natuurlijk ook niet precies wist te vinden, herkende ze de straat waaraan de ingang van de school lag. ‘Zie je, hier is de basisschool en daarnaast is mijn school,’ zei ze opgelucht. ‘Weet je het nu verder te vinden?’ vroeg ik. ‘Ja, maar je moet nog wel meefietsen tot ik er ben.’ En dus fietste ik een scène in van overstekende kinderen en ouders. Op de hoek een vader die nog snel een foto nam van zijn twaalfjarige dochter. Terwijl hij de foto nam kwam een vriendin op haar afgelopen en eiste de aandacht op waarna ze haar vader nog even snel een groet toewierp. Die vader wist natuurlijk ook wel dat er veel zou veranderen nu dochterlief een nieuwe fase was binnen gewandeld. Het meegefietste meisje sloeg af naar de poort van de school en zwaaide naar mij. ‘Leuke dag’ riep ik nog. Ik had haar naam moeten vragen. Nu kan ik haar alleen maar duiden als het meisje met het lange bruine haar die de weg kwijt was en bang was om te laat te komen. Terwijl ik de scène van het schoolgaande verkeer uit fietste dacht ik terug aan mijn Middelbare schooltijd. Ik had gekozen voor een school waar mijn beste vriendin ook naartoe ging. Een school met een lager niveau als waar ik naartoe had gekund. Al na een paar weken kregen we een gigantische ruzie waarna het nooit meer goed is gekomen tussen ons. Daar zat ik dan op een best wel stomme school. En ben me dus ook maar stom gaan gedragen. Nadat ik de lagere schooltijd had doorgebracht als een timide, verlegen meisje, spijbelde ik nu bij het leven, had het hoogste woord in de klas, was brutaal en zat altijd te ‘zieken’. Voor straf zat ik vaak op het bankje op de gang waar op een dag een lievelingsdocent langs kwam lopen. Hij ging naast mij zitten: ‘Wat heb je nu weer gepresteerd?’, vroeg hij. Ik vertelde wat er was gebeurd, hij luisterde en vroeg hier en daar wat, waarna hij zei: ‘bied straks je excuus maar aan, deze docent doet ook alleen maar zijn best.’ En dat heb ik toen maar gedaan. Het ‘zieken’ hield echter niet op, tot ik op een dag een docent zo had zitten treiteren dat ze ongegeneerd, in front of everybody, begon te huilen en in wanhopige uithalen riep dat ze het niet langer aankon. Ik werd op het matje geroepen en kreeg de keus; of ik zou me vanaf nu gaan gedragen of ik ging door met dit gedrag en zou dan worden overgeplaatst naar een klas waarvan ik een paar meiden kende die ik superstom vond. Ik koos voor de eerste optie en wonderwel lukte het om me een beetje te gaan gedragen. Dat ik dat allemaal gedurfd heb, dacht ik al fietsend, en wat staat dit meisje allemaal te wachten? Maar zoals elk jaar fietsen groepen nieuwe twaalfjarigen een toekomst tegemoet die ze onmogelijk kunnen overzien. Voor hen ligt een zee aan kleurrijke keuzes en mogelijkheden. En te midden van al die kleuren mogen zij hun eigen puzzelstukjes vinden en zullen ze die uiteindelijk in elkaar gaan schuiven. Soms zal dat moeizaam gaan, soms gemakkelijk, dan weer wanhopig en een andere keer zullen ze uitbundig uitgelaten weten waar hun puzzelstukje past in deze kleurrijke wereld. Ik fiets de laatste meters voor ik arriveer bij het huis waar mijn kleindochter van één jaar woont. Ik vertel haar vast nog wel eens over mijn schooljaren, maar ik hoop haar vooral te vertellen dat ze op zoek moet gaan naar haar eigen puzzelstukjes om daarmee haar meest mooie eigen mens te zijn. Dat wens ik ook alle nieuwe twaalfjarigen toe. ‘Ga je maandag de weg naar school vinden?’ Had ik haar nog gevraagd. ‘Maandag fietst mijn broer mee.’ Dat stelde me een beetje gerust.