Wartaaltje: Moeder en Lidcactus
Mijn moeder en ik waren niet zo’n goed zetje samen. Ik wist mij geen raad met haar, zij niet met mij. Na mijn jeugd gingen onze wegen uit elkaar. Pas jaren later zagen we elkaar weer. Allebei ouder geworden, maar ik nog steeds het kind en jij mijn moeder. Je zei dat je moe was van alles en maar het liefst met rust gelaten wilde worden. Dat begreep ik wel. Het leven moet zwaar voor jou gevoeld hebben. Ik zei dat ik het wel begreep en dat het misschien goed was om nu afscheid te nemen. Er volgde een ongemakkelijk moment waarna ik opstond en naar je toe liep. Ondanks de hevige pijnen in je rug stond jij ook op, nam mijn beide handen in jouw handen en zei: ‘Maak iets moois van je leven.’ Ik was blij verrast, want zulke mooie woorden had ik nooit van jou gehoord. Even later reed ik langs jullie huis waar jij en papa vanachter het raam naar mij zwaaiden. Ik moest huilen en besloot, terwijl mijn tranen naar beneden drupten, dat ik de woorden die je meegaf zou gaan leven; ik zou iets moois gaan maken van mijn leven. Een paar jaar na ons afscheid overleed je oudste dochter. Ik zocht weer contact met jou omdat ik dacht dat je wel een beetje troost kon gebruiken. Ik gaf je mijn boekje met rouwgedichten dat ik ‘Tranen’ had genoemd. En jij zei: ‘dat je tranen maar vreugdetranen mogen worden.’ En ik dacht: wat ben je toch een mooi mens. Je kreeg Parkinson en nog weer later werd de diagnose dementie gesteld. Soms bezocht ik jullie weer. Tijdens mijn bezoeken aan jullie ondervond ik het zeldzame vermogen van een mens die vraagt en luistert met volledige aandacht. En ik dacht: Waar was jij al die tijd, want wat een mooi mens ben jij. Ik herinner me die keer dat jij ineens midden in de kamer stond met een bloeiende lidcactus in je hand. Wij hingen allemaal languit op de bank of onderuit hangend op een stoel terwijl jij daar stond en naar die lidcactus keek. ‘Moeten jullie eens kijken hoe mooi hij bloeit terwijl ik er helemaal niet voor gezorgd heb.’ We zeiden niets. Wat moesten we zeggen, we wisten immers dat jij niet zo goed was in het huishouden en planten onderhouden. De planten die slechts kort weelderig hun groen toonden, stonden weldra verlept op de vensterbank of waar dan ook. Ook wist je niet zo goed hoe je op moest voeden. Ons grote gezin leek veel te groot voor jou. Maar je woorden over de lidcactus zijn me bij gebleven. En nee, je hebt niet zo goed voor mij gezorgd, maar ik mag evengoed ook bloeien. Nu ben je er al een tijdje niet meer, maar altijd bloeien er lidcactussen. Ik wil je bedanken Mam dat je mij je schoonheid nog hebt laten zien en mij bestaansrecht hebt gegeven.